Wim Krist

Vraag iemand hardop de woorden uit de titel hierboven uit te spreken en je weet zo goed als zeker of hij/zij van protestantse dan wel rooms-katholieke komaf is. In de kerken van de Reformatie klinkt nadrukkelijk: hallelùja, terwijl de Catolica allelóeja zingt. Die laatste uitspraak is – via het Latijn – ontleend aan het Hebreeuws, die taal kent namelijk geen uu-klank. Het accent ligt op de laatste lettergreep, dus: Hallelóe-jah. De tweede en derde schrijfwijze van dit Hebreeuwse woord, ‘Hallelujah’ en ‘Halleloe-Jah’, benaderen meer de grondbetekenis van dit jubelwoord, namelijk: ‘Looft God’.

Hallel, Halleloe, Halleloe-Jah

Het woord (h)alleluja(h) is een samenstelling van ‘hallel’ en ‘Jah’. Hallel is het Hebreeuwse woord voor lofprijzing. Ook is het de benaming van de psalmen 113-118. Dit Hallel wordt gezongen tijdens het morgengebed op de drie joodse pelgrimsfees­ten: Pesach (Pasen), Sjawoeot/Soekot (Weken-/Loofhuttenfeest) en Chanoeka (Lichtfeest). En verder op de Sederavond van Pesach. De evangelist Marcus vermeldt dat Jezus en zijn leerlingen aan het eind van de maaltijd, vlak voor zij naar Getsemané gingen, de lofzang zongen: ‘Nadat zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij naar de Olijfberg’ (Marcus 14:26).

Door aan hallel ‘oe’ toe te voegen, ontstaat ‘halleloe’, wat ‘looft’ betekent. Degene die geloofd moet worden, is Jah. Dit ‘Jah’ is een afkorting van JHWH, de niet uit te spreken naam van de God van Israel, de God van Jezua, en ook onze God. Halleloejah is een zeer compacte uiting van lofprijzing en jubel. Het is net als ‘amen’, onvertaald overgenomen in onze liturgie. Dit gebruik heeft zijn wor­tels al in het boek Openbaring, 19: 1,2.

Vreugde

De Halleloe-Jahuitroep kan alleen maar gezongen worden. Het is geen mededeling over blijdschap, maar een kreet van vreugde, je kunt je niet inhouden: Looft de Heer! (alleen zingt ‘Hallelujah’ een stuk plezie­riger!). Of zoals Augustinus (354-430) zegt in zijn commentaar bij psalm 33 over iubilus en iubilatio: ‘Zing met jubel. Wat is dat, jubelen? Iets uitdrukken zonder met woorden te kunnen zeggen wat leeft in het hart. Mensen beginnen hun zang, of het nu hij het oogsten van het koren of de wijn is, of misschien bij iets totaal anders, met woorden die overvloeien van uitbundig enthousiasme, om vervol­gens, overmand door vreugde, geen woorden meer te kunnen vinden: ze laten de lettergrepen van de woorden voor wat ze zijn, en verliezen zich in jubelklanken’.

Die vreugde is in de liturgie vaak amper of niet terug te vinden. Feitelijk wordt het Halleloejah maar weinig gezongen. En als het al gezongen wordt, is de vraag of dat nu echt een uiting van vreugde is in onze ernstige, serieuze liturgie, of dat het een meer plichtsgetrouw gebeuren is! Toch is de (zondags)viering bedoeld als een feestelijke vreugdevolle bijeenkomst om het Woord van God te horen en (in geval van tafelvieringen) om te gedenken dat onze Heer is opgestaan!

Tot ongeveer de vierde eeuw was de gebruikelijke manier van zingen de responsoriale. Vroegen de latere gezangen in de mis om een antifonale uitvoering, het Halleloe-Jah en het Graduale werden responsoriaal gezongen.

Evangelielezing

Het is bijzonder dat bijna alle liturgieën van het Oosten en het Westen van het begin af tot nu toe —hoe en waar dan ook in de dienst – het Halleloe-Jah kennen. Het heeft een plaats vlak voor of direct na de evangelielezing. Toen er nog stan­daard drie lezingen waren, werd na de eerste lezing het Graduale, en na de twee­de lezing het Halleloe-Jah gezongen. Ondanks het wegvallen van de eerste lezing wilde men noch het Graduale noch het Halleloe-Jah prijsgeven. Wellicht omdat in Rome het Halleloe-Jah gezien werd als een paasgezang. En daarmee verschoof het begrijpen en het beleven van het HalleloeJah van ‘weerklank van het epis­tel’ naar ‘inleiding op de blijde boodschap’. In de middeleeuwen werd het ook zo begrepen en uitgelegd.

Het HalleIoe-Jah heeft zo een specifieke functie in de liturgie. Het loopt vooruit op wat daarna uit het evangelie (= blijde boodschap) voorgelezen zal worden. Met het zingen van het Halleloe-Jah uiten we onze vreugde over wat we zullen horen uit het evangelie, beter: het Halleloe-Jah zingt de opgestane Heer toe, omdat en zoals Hij aanwezig is in het Woord. Het (rooms-katholieke) gebruik om te staan tijdens de evangelielezing is dan ook te begrijpen als een ‘opstandingshouding’ (en dus niet als uitdrukking van een zekere meerwaarde van het Tweede Testament ten opzichte van het Eerste). Het verwijst naar: opgestaan uit de dood, niet-onder­worpen of geknecht, leven sterker dan de dood.

Acclamatie

Het halleloe-Jah wordt als acclamatie gebruikt, meestal vergezeld van een vers uit het evangelie dat gelezen gaat worden. Het wordt voorgezongen door de cantor of de cantorij en vervolgens herhaald door allen. Dan volgt het (evangelie)vers door de cantor/cantorij, en het Halleloe-Jah weer door allen. Andere teksten die als vers gebruikt worden, kunnen betrekking hebben op de liturgische tijd, het feest van de dag of een andere lezing uit de schrift. Er zijn verschillende vindplaatsen voor dit soort Halleloe-Jah-verzen, zie o.a. de bundel Wisselende Gezangen voor het liturgisch jaar (nummers 501-544), een uit­gave van Annie Bank. In Gezangen voor Liturgie is hieruit een ruime keuze gemaakt. Verder is er de uitgave Halleluja-verzen, van het IWVL. Het Dienstsboek biedt ook enkele ‘Halleluja’s’ (Liturgische gezangen nr. 42-56). In de uitgave Korte Liturgische Gezangen van Kerkzang.nl (uitg. nr. 145) wordt bij enkele van deze zettingen aangesloten met een aantal psalmverzen.